PanLex

Nederlands Vocabulary

284058 entries from 156 sources
16 additional sources obtained by PanLex and waiting to be analyzed,
containing at least 14059118 entries in this language.
van verleden jaar
van verlegenheid getuigend straitened
van verre
van verschillende soort
Vanves Vanves
Vanvillé Vanvillé
van visserij afhankelijk gebied region dependent on fishing
Van Vleck Van Vleck
van voor
van voorbijgaande aard
transitory
  1. temporary
  2. brief
van voorbijgaande aard temporary
vanvoorbijgaandeaard
van voor de revolutie
van voor de zondvloed
van voren
van voren af aan
again
  1. anew
  2. afresh
  3. once more
  4. de novo
vanvorenafaan
van vorig jaar
van vroeger
van Vuuren
van waar whence
vanwaar
whence
  1. which from
  2. where from
  3. what is
  4. from where
van waren voorzien
van Waringhien
van Wassenaer House of Wassenaer
van wat
van weerskanten
vanwege
because of
  1. after
  2. by
  3. on account of
  4. through
  5. owing to
  6. for
  7. on behalf of
  8. due to
vanwege hem
van wel
van wereldklasse world-class
Van Wert Van Wert
Van Wert County Van Wert County
Van Wesenbekestraat Van Wesenbekestraat
van wie
whose
  1. which one’s
  2. of which
Van Wilder National Lampoon’s Van Wilder
Vanxains Vanxains
Vanylven Vanylven
Van Zandt County Van Zandt County
vanzelf
itself
  1. himself
  2. self
  3. herself
  4. automatically
  5. spontaneous
  6. automatic
  7. naturally
  8. unintentional
  9. reflexively
vanzelfsprekend
self-evident
  1. naturally
  2. obviously
  3. certainly
  4. obvious
  5. axiomatic
  6. apparent
  7. clear
  8. definite
  9. demonstrable
  10. evident
  11. evidently
  12. natural
  13. normal
  14. of course
  15. patent
  16. surely
  17. understandable
  18. self-evidently
  19. a priori
vanzelfsprekendheid self-evidence
vanzelfsprekend zijn
van zessen klaar zijn
van zich afschuiven
dump
  1. get rid of
  2. shunt off
van zich vervreemden
van zijn geld beroven
van zijn geloof vallen
van zijn/haar geld beroven
van zijn stuk brengen
upset
  1. confuse
  2. abash
  3. puzzle
  4. bemuse
  5. disarray
  6. bewilder
  7. ruffle
  8. addle
  9. incite
  10. agitate
  11. stir up
  12. perplex
  13. disarrange
  14. trouble
  15. disturb
  16. arouse
Nederlands English