PanLex

Nederlands Vocabulary

284058 entries from 156 sources
16 additional sources obtained by PanLex and waiting to be analyzed,
containing at least 14059118 entries in this language.
zich teveel bemoeien met
zichteveelbemoeienmet
zich tevreden stellen довольствоваться
zich tevredenstellen
удовлетвориться
  1. удовлетворяться
zich tevredenstellen met
zich te weer stellen
zich thuis gaan voelen
освоиться
  1. осваиваться
zich toedekken
укрываться
  1. укрыться
zich toe-eigenen
zich toeeigenen
присвоить
  1. присваивать
zich toeëigenen
zich toeleggen op
zich toespitsen
zich toespitsen op
zich toetakelen
zich toewuiven
освежать
  1. обмахивать
zich tot betaling verplichten
zich tot een confederatie aaneensluiten
войти в конфедерацию
  1. объединиться в конфедерацию
zich tot het christendom bekeren
zich trainen тренироваться
zichtrekening
че́ковый счёт
  1. теку́щий счёт
zich troosten утешиться
zichtwissel
zichtzending
zich uitbreiden
расширяться
  1. распростираться
  2. расстилаться
  3. расшириться
  4. распростереться
  5. увели́чиваться
  6. распространяться
zich uit de voeten maken
zich uit de windselen losmaken
zich uitdrukken
zich uiten
zich uitgeven voor
zich uitkleden
раздеваться
  1. раздеться
  2. разоблачаться
  3. разоблачать
zichuitkleden
zich uitkopen
zich uitlaten over
zich uitleven
zich uitputten in verontschuldigingen
zich uitrekken
zich uitrusten
zich uitschrijven
zich uitsloven
zich uitspreiden
zich uitspreken высказаться
zich uitspreken over
zich uitstrekken
растягиваться
  1. распростираться
  2. расстилаться
  3. растянуться
  4. распростереться
  5. растяну́ться
  6. растя́гиваться
  7. простира́ться
  8. раски́нуться
  9. простере́ться
  10. раски́дываться
  11. тянуться
zichuitstrekken
zich uitzonderen
zich … van
zich van de domme houden
zich vastbinden
привязываться
  1. привязаться
zich vastgrijpen
хвататься
  1. ухватиться
Nederlands русский